Als de vaan alleen dient voor het op de wind houden van de rotor (dus geen onderdeel is van de beveiliging) dan hangt het benodigde vaanoppervlak af van de volgende zaken:
1 De horizontale lengte van de vaanarm.
2 De kruilagerwrijving.
3 De toelaatbare scheefhoek van de rotor bij lage windsnelheden t.o.v. de windrichting. Een scheefhoek van 10° bij een windsnelheid van 3 m/s is acceptabel.
4 De plaats van het vaanvlak, in het zog van de rotor of boven de rotor uitstekend.
5 De aspect ratio van het vaanvlak, d.w.z. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van het vaanvlak. Het verloop van de normaalkrachtcoëfficiënt Cn als functie van de aanstroomhoek alfa, hangt af van de aspect ratio.
6 De ontwerpsnellopendheid van de rotor. Rotoren met een ontwerpsnellopendheid hoger dan ongeveer 3 richten zichzelf in de wind als ze eenmaal draaien. Dit komt door het zogenaamde zelforiënterend moment.
Als de kruilagering licht loopt heb je maar een klein vaantje nodig wanneer dat op een vaanarm staat die onder 45° naar achteren en naar boven loopt zodat het vaanvlak boven de rotor uitsteekt. Bij een vierkant vaanvlak is een vaantje van 125 * 125 mm waarschijnlijk al groot genoeg voor een rotordiameter van 1 m.